[1904-1972]

Gavril Popov

Gavriil Nikolayevich Popov (1904 Novocherkassk – 1972 Repino) groeide op in een intellectueel gezin, waarin het leren van vreemde talen en het lezen van literatuur tot de opvoeding behoorde.
In 1922 vestigde hij zich in Leningrad en studeerde aan het plaatselijk conservatorium bij gerenommeerde leraren als Nikolaev (piano), Steinberg (theorie) en Scherbachev. Deze laatste beschouwde Popov als zijn favoriete leerling en tussen de twee groeide een hechte band. Tot aan Scherbachevs dood (in 1952) steunden zij elkaar in moeilijke tijden.
Popov volgde in de jaren 1922/24 cursussen aan het Polytechnisch Instituut (architectuur) en het Instituut voor Muziekgeschiedenis.
In de jaren 24/27 was hij als (improviserend) pianist verbonden aan de Studio voor Plastische Dans. Ook als pianosolist was hij actief.
Men zei van Popov dat hij  het 'ruwe' talent bezat van zijn tijdgenoot Schostakovitch.
Zijn vroege werken, in het bijzonder zijn Septet (ook Kamer Symphonie genoemd)  en zijn Eerste Symphonie op.7 (geschreven tussen 1928-1935 maar onmiddellijk verboden na de première in 1935 en tijdens Popovs leven nooit meer uitgevoerd) zijn indrukwekkend krachtig en vooruitstrevend. Maar na het 16de Partijcongres in 1929, waar moderne muziek in de ban werd gedaan en kamermuziek als 'elitair' bestempeld, was Popov gedwongen zijn stijl aan te passen. Hij schreef voortaan 'sociaal realistische' muziek, lofzangen op het Russische volk en zijn communistische helden, veelal gebaseerd op volksmelodieën.
In 1943 verhuisde hij naar Moskou; hij stierf in Repino, een voorstad van Leningrad.
Popov schreef drie opera's (waarvan één onvoltooid is gebleven), zeven symphonieën, enkele andere grote orkestwerken en werken voor koor. Betrekkelijk klein is zijn kamermuziek, wél schreef hij bijna veertig filmscores.
Voor zijn Derde Symphony werd hem in 1947 een staatsprijs toegekend, maar een jaar later kreeg hij op het Partijcongres andermaal zware kritiek te verduren.


Bron: Larry Sitsky : Music of the Repressed Russian Avant-Garde 1900 - 1929 (greenwood Press 1994)