[1891-1963]

Otto Jokl

De jaren van studie en eerste muzikale werkzaamheden stonden voor Otto Jokl, (Wenen 1891 – New York 1963) onder een gunstig, veelbelovend gesternte. Hij studeerde aan het Weens Conservatorium (o.a. bij Hermann Grädener) en promoveerde in 1918 in het vak klassieke filologie. Hij verkeerde in kringen rond Arnold Schönberg, gaf pianolessen en werd redacteur bij de uitgeverij Universal Edition.
Ook was hij werkzaam als correpetitor en dirigent in Wenen en aan de Berlijnse Kroll Opera onder Otto Klemperer (1927-1931).
Aangezien componeren zijn ultieme ambitie was, meldde hij zich in 1926 aan bij Alban Berg. In de vier jaar die hij bij hem studeerde werd hij ook diens assistent en dierbare vriend.

Vanaf de beginjaren dertig begon Jokl’s toekomst er echter somber uit te zien. Zijn eerste successen als componist vielen samen met de opkomst van het Duitse fascisme en ondanks succesvolle uitvoeringen van zijn Eerste Klaviersonate (première  1931, ISCM Festival Oxford) en het twee maal winnen van de Emil Hertzka Prijs (in 1931 voor zijn Orkest Suite en 1933 voor zijn Eerste Strijkkwartet) werd het leven voor een jood en dodecafonisch componist als Jokl allengs uitzichtslozer.
Na de ‘Anschluss’ in 1938 probeerde Jokl, door zich in 1939 tot het katholicisme te bekeren (met Anton Webern als peetoom), aan de aan joden opgelegde beperkingen te ontkomen. Tevergeefs.
In februari 1940 emigreerde het echtpaar Jokl naar de VS, waar zijn ruim 5 jaar jongere broer Georg al enige tijd verbleef.

In 1945 verwierf Jokl weliswaar de Amerikaanse nationaliteit, maar voor de wind ging het hem geenszins: voor zijn levensonderhoud werkte hij aanvankelijk in een fabriek en schreef gebruiks- en amusementsmuziek onder vijf Engels klinkende  pseudoniemen. Later was hij werkzaam bij verschillende uitgevers (o.a. Associated Music Publishers) en als muziekkopiïst.
Zijn Tweede Strijkkwartet op.28, onder het pseudoniem Anthony Garden geschreven, werd op 4 december 1948 door het beroemde, van oorsprong Oostenrijkse Galimir Strijkkwartet in New York  ten doop gehouden en viel bij een New Yorkse compositiewedstrijd in de prijzen. Het is een turbulent stuk met een beklemmend, in het niets oplossend slot, dat de allerhoogste eisen aan de uitvoerenden stelt.



(348 woorden)