[1898-1944]

Viktor Ullmann

Viktor Ullmann werd op 1 januari 1898 geboren in het Oostenrijkse gedeelte van Silezië (nu Polen). Zijn vader was een joods-Oostenrijks officier. Vanaf zijn tiende levensjaar woonde Ullmann in Wenen alwaar hij algemene muziekleer studeerde bij Dr. Jozef Polnauer en piano bij Eduard Steuermann. In 1918 werd hij toegelaten tot de compositieklas van Arnold Schönberg en trad hij toe, op voorspraak van Schönberg, tot het oprichtingsbestuur van de 'Verein für musikalische Privataufführungen', de besloten vereniging rond Schönberg, waar hedendaagse muziek (van eigen en andermans hand), meestal in ensemble-bewerkingen, werd uitgevoerd.
In 1919 trouwde hij met Martha Koref en vestigde zich in Praag. Hij werd aangesteld als koorleider en korrepetitor ('inzeper' van zangers), later ook als dirigent, aan het 'Neue Deutsche Theater' van Alexander von Zemlinsky. In 1922 was Ullmann nauw betrokken bij de oprichting van een Praags 'filiaal' van Schönbergs Weense 'Verein'.
In de loop van de jaren twintig mocht Ullmann zich verheugen in een toenemende belangstelling voor zijn composities, maar een uitgever vond hij er niet voor. Mede daardoor is het merendeel van zijn werken uit die tijd verloren gegaan.
Internationaal brak Ullmann door na de uitvoering van de pianoversie van zijn 'Schönberg Variaties' tijdens het ISCM festival van 1929 in Genève.
Tussen 1929 en 1931 was hij als dirigent en componist verbonden aan het 'Schauspielhaus' in Zürich.
Vervolgens raakte hij in de ban van de antroposofie. Hij gaf zijn muzikale activiteitern op en begon, met zijn nieuwe vrouw Anna Winternitz, een antroposofische boekhandel in Stuttgart.
Na de machtsovername door de nazi's werd de boekhandel gesloten en vluchtte hij uit Duitsland weg en keerde terug naar Praag. Hij volgde cursussen bij Alois Hába en verdiepte zich in diens microtonale muziek.
In 1934 werd hem de internationaal hoogaangeschreven Weense Hertzka prijs toegekend voor de orkestversie van zijn 'Schönberg Variaties' en dezelfde prijs viel hem twee jaar later andermaal ten deel, ditmaal voor zijn opera 'Der Sturz des Antichrist'.
Na de oprichting van het 'Reichsprotektorat Böhmen und Mähren' (1939) werd de uitvoering van zijn werken verboden en zijn aanvraag om Tsjechisch staatsburger te worden, geweigerd.
In 1942 werd Ullmann naar Theresienstadt gedeporteerd, alwaar nog vele nieuwe stukken het licht zagen, waaronder zijn veelvuldig uitgevoerde "Der Kaiser von Atlantis'.
In 1944 kwam in Auschwitz een einde aan zijn leven.

bibl.: Viktor Ullmann, Materialien. Hans-Günther Klein, Von Bockel Verlag 1992
         Verlorene Werke. Ingo Schulz, Von Bockel Verlag 1994