[1906-1937]

Walter Gronostay

Walter Gronostay werd geboren in Berlijn in 1906. Zijn familie kwam uit Oost-Pruisen, zijn voorouders waren vermoedelijk Poolse boeren. De naam Gronostay was van Mongoolse afkomst en betekende 'hermelijn'.
De muzikale studie van Gronostay bestond uit pianoles (vanaf zijn zesde), vioolles (vanaf zijn tiende) en compositie en orkestdirectie (vanaf zijn veertiende). Om geld voor zijn studies te verdienen (naast de kleine bijdrage die hij van zijn armlastige vader kreeg) speelde hij in danstenten viool en gaf hij muzieklessen.
Toen Gronostay zeventien jaar was, behaalde hij een dirigentendiploma en begon toneelmuziek en operettes te dirigeren.
In 1926, nauwelijks twintig jaar oud, meldde hij zich aan bij Arnold Schönberg en werd in diens meesterklas aan de Preussische Akademie der Künste aangenomen.
Schönberg beoordeelde de vorderingen van zijn jonge leerling aanvankelijk als 'voldoende', later als 'zeer goed'. Deze studietijd zou twee jaar duren.
In deze periode componeerde hij o.a. een Strijktrio, dat op 20 mei 1927 werd uitgevoerd door leden van het beroemde Kolisch Quartett en de korte opera In zehn Minuten, die op 20 juli 1928 op het Festival van Baden-Baden in première ging.
Na zijn studietijd bij Schönberg hield Gronostay zich bezig met verschillende aspecten van het muziekleven. Naast componeren voor de concertzaal was dat vooral pionierswerk op het gebied van muziek voor film, radio en grammofoon, waaraan bijzondere, afwijkende eisen werden gesteld.
In 1929 werd Gronostay aangesteld als afdelingschef van de 'Berliner Funkstunde'. Hij poneerde uitgesproken ideeën over het functioneren van de omroep in de 'Rundfunk Versuchsstelle' en hield zich ook in artikelen en lezingen intensief bezig met het medium radio, in het bijzonder ten aanzien van het uitzenden van 'kunstmuziek en de massa' en het 'ongeorganiseerde luisteren'. Gronostay stelde dat men kunstmuziek voor de radio anders, met meer afwisseling en variatie moest programmeren dan in de concertzaal. Hierbij diende men ook teksten te integreren.
"Het is een eerste vereiste, de aandacht van de luisteraar te trekken en vast te houden, teneinde gegarandeerd optredende vermoeidheidsverschijnselen a priori de kop in te drukken. Het muzikale radioprogramma dient filmachtig de meest verscheidene bekoringen te bevatten" (Gronostay in Melos, 1932).
In zijn artikel De omroep is geen concertzaal schrijft hij: "De onverstoorbare pianist/violist/zanger heeft niet in de gaten dat niemand, behalve de concurrentie, naar de radio luistert. Terwijl zo een brave borst onverdroten de piano bewerkt, zijn de luidsprekers in Berlijn al lang uitgeschakeld. Hij concerteert, om zo te zeggen, in de woestijn, hoewel daar nog misschien nog wolven en vossen naar hem zouden luisteren."
Ook op het gebied van de filmmuziek was hij een man van het eerste uur. Hij schreef muziek voor de eerste geluidsfilms (o.a. voor de dadaïst, schilder en cineast Hans Richter) en werd in de loop van de jaren dertig een van de meest gevraagde filmcomponisten. Tot zijn bekendste filmscores behoren Lady Windemeres Fächer, Hotel Savoy 217, Sprengbagger 1010 en Totes Wasser, een film van de Nederlandse cineast Gerard Rutten met in de hoofdrol Ernst Busch, waarvan de muziek werd uitgevoerd door het Concertgebouworkest onder leiding van Willem Mengelberg.
Deze film werd op de Biennale in Venetië vertoond.
Gronostay kreeg zoveel opdrachten dat hij sommige daarvan liet uitvoeren door zijn vroegere mede-Schönbergleerling Bernd Bergel. Deze was joods en werkloos en schreef de muziek veilig onder het pseudoniem Gronostay.
Vanzelfsprekend greep de politieke ontwikkeling van die tijd ook in Gronostay's leven in. In 1934 werd hij ontslagen bij de radio, omdat hij weigerde te scheiden van zijn driekwart joodse vrouw Eva Schönveldt, met wie hij in 1930 was getrouwd.
Bij de 'Reichsfilmkammer' handhaafde men hem wel, omdat hij te belangrijk voor hen was. Andersom was ook de 'Reichsfilmkammer' als bron van inkomsten voor Gronostay en zijn vrouw van levensbelang. Dientengevolge moest hij voor enkele 'Blut und Boden'-films van o.a. Leni Riefenstahl muziek schrijven evenals een fanfare voor de Olympische Winterspelen van 1936 (Garmisch Partenkirchen).
Maar men stond hem ook veel vrijheid toe, die hij o.a. gebruikte in Strassenmusik, een film over dichter/cabaretier Karl Valentin, waarvoor Gronostay zelf het draaiboek schreef en in de muziek de Internationale verwerkte, hetgeen - tot zijn geluk - onopgemerkt bleef voor de nazi's.
Gronostay was een innemend en interessant man, hij had een macabere humor, was allergisch voor dilettantisme, een stevige drinker en kettingroker, depressief en 'workaholic' - hoewel hij alleen kon werken als zijn vrouw in de buurt was, als zij de hond uitliet stopte hij met schrijven. Hij bewonderde Karl Kraus en sympatiseerde met de communisten, met wie hij zijn haat tegen de nazi's deelde. Op een ansichtkaart aan zijn vrouw schrijft hij in 1936: "Während ich hier im Café sitze, defiliert die braune Pest an mir vorbei".
Op het laatst van zijn leven heeft Gronostay contact gezocht met zijn collega-filmcomponist Groth in Hollywood, teneinde de mogelijkheid voor een emigratie te onderzoeken. Zijn vrouw was zwanger en hij wilde dat zijn kind op een Engels schip geboren zou worden, zodat het niet de Duitse nationaliteit zou krijgen.
Zijn plannen eindigden met zijn vroege dood in 1937, 31 jaar oud. Hij stierf binnen zes uur ten gevolge van een acute, fulminante leverontsteking.
Gronostay's vrouw en dochter Sylvia overleefden de oorlog, ondergedoken in Oostenrijk en keerden na de oorlog terug naar Duitsland. Zij sleepten de hele muzikale nalatenschap met zich mee, tot geluk van de Ebony Band!
Deze nalatenschap wordt tegenwoordig beheerd door de Berlijnse Akademie der Künste.

W.H.
Met dank aan Sylvia Gronostay